Het is om half 5 al donker. Ik klik het licht aan in de kamer. Tafel dekken. Eten maken. In de serre zie ik dat de regen tegen het raam slaat. Het waait. Het is herfstachtig guur buiten. Alles in me verzet zich tegen de wekelijkse ski-sessie op het Rutbeek. Ik heb hier echt geen zin in. Maar goed, als het makkelijk was, deed iedereen het. Dus we eten gebakken aardappels met schnitzel en een lekkere rauwkostsalade en dan gaan we omkleden.
Ik treuzel zelfs dan nog. Ik wil een wat strakkere broek aan, maar niet die goeie waar ik in de sneeuw in ski. Stel je voor dat je valt op die gladde harde borstels. Ook mij goeie jas mag niet aan.
Ik duikel in de kast een wandelbroek van de Gekas op. Ik heb nog een softshell jas op zolder. Het voordeel van te veel spullen.
Als dan de outfit eindelijk klaar is vertrekken we.
Eenmaal bij de baan even een praatje met Gregor Moser, de werkgever van Sven. En dan eindelijk aan de bak. Het is inmiddels de vijfde keer dit seizoen dat we op de borstels staan. Ik voel me redelijk comfortabel op de middelste baan. Als ik me niet laat afleiden door het skiteam of andere rouwdouwers die het veel beter kunnen dan ik.
Sven neemt Renate weer onder zijn hoede. Het skiteam is bezig op de meest rechtse baan. Ik heb de middelste voor mezelf. Rustig aan beginnen. Denk aan je houding. Denk aan je gewicht. Denk aan de kanten. Skiën vanuit je enkels en vanuit je knieën en niet te snel. Eerst de techniek. De laatste keer is inmiddels al weer 2 weken geleden en de eerste 2 afdalingen gaan moeizaam. De derde en de vierde ronde haak ik achter wat matten en kom ik bijna ten val. Het gras komt angstig dichtbij. Dit wordt wellicht niet mijn avond.
Boven aan de heuvel kijk je uit over het verlichte Enschede, de Boeldershoek, de rood-knipperende windmolenparken net over de grens. De stilte wordt verbroken door de draaiende skilift en het schuren van mijn eigen ski’s op de borstels. De lampen verlichten de nevel die uit de sproeiers omhoog komt. Ik zie Renate driftig oefenen met dezelfde regels als ik. Gewicht. Houding. Kanten.
Ik maak een keurige afdaling naar beneden. Bijna foutloos. Lekker. En dan komt het skiteam mijn kant op. Voor de slalom. Die slalom die ik al een half uur zorgvuldig gemeden heb. Al die stokken op mijn pad. Hinderlijk…… Ik verhuis naar de rechter baan. Voor het eerst dit seizoen. Deze baan heeft tegenover gestelde heuvels waar je overheen kunt draaien om de bocht te maken. Niet perse moeilijker, wel lang geleden dat ik dat gedaan heb. Aan de lift spreek ik mezelf moed in. Rustig aan. Laat je niet gek maken. Komt goed.
De eerste run gaat best aardig. Een inwendig juichje. Nog een keer. Nog een keer. En dan wint de baan. Ik voer de snelheid wat op, mis een heuvel en draai te gehaast. Gewicht op het bergbeen en daar lig ik. Ik ben gevallen. Op de borstelbaan. Net als vroeger. Alles nog heel. Het was niet meer dan uitglijden. Mijn tempo ligt nog niet zo hoog om van vallen te spreken. Maar ik ligt wel op de grond.
Beneden zoek ik Sven en Renate even op. Sven heeft het al lang gezien, “Ben je gevallen?”. Hij laat Renate even alleen en gaat een rondje met mij mee. En dan overkomt me na een mooie ronde hetzelfde. Dit keer iets harder. Vallen. Opstaan en weer door.
Eenmaal in de auto kijken we allemaal terug op een mooie avond. De laatste run is bijkans perfect. Volgende week weer.
Dat herfstachtig guur viel hard mee. Het zweet liep me over de rug.